Darwin en het geneticadrama De miljoenen overgangsmodellen ontbreken Evolutie en de natuurwetten Aardlagen, sedimenten en fossielen Evolutionistische dateringsmethodes Dogmatisme en vooronderstelling Nawoord Over VerzwegenWetenschap Inhoud Darwin en het geneticadrama De miljoenen overgangsmodellen ontbreken Evolutie en de natuurwetten Aardlagen, sedimenten en fossielen Evolutionistische dateringsmethodes Dogmatisme en vooronderstelling Nawoord Over VerzwegenWetenschap Inhoud


VRAAG & ANTWOORD

Vraag: Evolutie vormt toch de blauwdruk van de hele wetenschap?
Vraag: Er worden soms mensen geboren met een zesde vinger. Dat is toch evolutie?
Vraag: Er is toch leven ontdekt op Mars?
Dat bewijst toch dat er leven ontstaan kan uit niets?
Vraag: Je hebt Sint-Bernhards en je hebt tekkels. Dat is toch evolutie?
Vraag: Nederlanders worden gemiddeld steeds langer. Evolutie gaat door!
Vraag: Rudimentaire organen laten toch zien dat er evolutie heeft plaatsgevonden?
Vraag: Dat er verschillende mensenrassen zijn is toch evolutie?


Evolutie vormt toch de blauwdruk van de hele wetenschap?

De evolutietheorie vormt toch de basis van het hele wetenschappelijke denken en is het fundament onder andere wetenschappen, zoals geologie, biologie en genetica? Dit is een gedachte dit niet klopt met de werkelijkheid. Dat men andere wetenschappelijke vlakken vaak bekijkt met een evolutionistische bril op, of rekendiagrammen op basis van miljoenen jaren gebruikt, wil niet zeggen dat evolutionisme een blauwdruk vormt van onze wetenschap. Integendeel, zelfs.

Professor Maciej Giertych (M.A. aan het Oxford, Ph.D. in Toronto, D.Sc. in Poznan) is een professor in de genetica en daarnaast hoofd van het Genetica Departement van de Poolse Academie van Wetenschappen aan het Instituut van Dendrologie in Kornik. Deze wetenschapper, bekwaam in meerdere wetenschappelijke vlakken, zegt: “Als een bosonderzoeker bestudeer ik boompopulaties en fok ik meer productievere populaties. Ik heb zeer veel herzieningen gedaan van genetische literatuur met betrekking tot bos en ik heb monografische volumes geschreven over vele soorten bosbomen voor het Instituut van Dendrologie van de Poolse Acadamie van Wetenschappen, waar ik werk. Ik schrijf regelmatig hoofdstukken voor boeken over genetica. Ik ken geen biologische informatie die relevant is voor bomengenetica die evolutionistische uitleg vraagt. Ik zou gemakkelijk mijn carriere kunnen doorlopen zonder ook maar ooit evolutie te hoeven noemen.”
(Uit: Professor of genetics says ‘No!' to evolution, waarin de professor uitlegt waarom hij vanuit zijn wetenschappelijke specialisme evolutie verwerpt).

In hetzelfde artikel zegt prof. Giertych: “Echter, omdat ik een academische onderwijzer ben in populatiegenetica, vond ik het nodig de evolutionistische uitleg die wordt gegeven in tekstboeken onderuit te halen, vanwege de simpele reden dat ik geen bewijs gevonden heb dat die uitleg ondersteunt. (…) Mij is geleerd dat paleontologie een massa bewijzen levert voor evolutie. Tot mijn verbazing ontdekte ik dat bewijzen ontbreken, niet alleen in de genetica maar ook in paleontologie, in sedimentologie, in dateringstechnieken, en in feite in alle wetenschappen.

Mensen die zeggen dat evolutie de basis vormt van alle wetenschappelijke vlakken, praten onzin. Biologen maken nauwelijks gebruik van evolutieleer. Ze komen hoogstens in aanraking met zaken als variatie en aanpassing binnen grondtypen (micro-evolutie en degeneratie) die vaak verward worden met evolutieleer, maar er in feite weinig mee te maken hebben. Ze leren wel dat evolutie een verklaring is voor de biodiversiteit via natuurlijke selectie, maar zoals we in hoofdstuk 1 hebben gezien is dit hypothese en in praktijk onbewezen. Genetici hebben eveneens niets met evolutieleer te maken, maar worden juist dagelijks geconfronteerd met de grenzen van de grondsoort. Evolutie komen zij niet in praktijk tegen. Echter, omdat ook micro-evolutie en genetische variatie/recombinatie onder de term 'evolutie' worden geschoven, hebben zij wel vaak met de term 'evolutie' te maken. In alle gevallen is dat echter geen geleidelijke macro-evolutie! Zelfs geologen en paleontologen komen niet direct met evolutie in aanraking. Ze komen nooit fossielen tegen die een evolutionaire ontwikkeling ondergaan zijn of een evolutionair tussenmodel vormen. Maar ondanks dat de geologie van de aarde de bewijzen tegen evolutie mist (zie h.2), is de wetenschappelijke interpretatie van de geologie van de aarde wel volkomen gefundeerd op evolutionistische tijdsindeling. Wanneer je geleerd wordt alles te ramen in tijdsdiagrammen van miljoenen jaren en alles te interpreteren als zijnde fossielen van miljoenen jaren ouderdom, dan is dat een randvoorwaarde aan je beroep als geoloog. Dit is natuurlijk ernstig tautologisch en niet bewezen. Want door zulke evolutionistische tijdsindelingen als basis te nemen, zullen de uitkomsten altijd in lijn van de evolutietheorie zijn!

Alle wetenschappelijke vlakken die verband houden met de bestudering van het stoffelijke, empirisch controleerbare nu, staan mijlenver af van de evolutietheorie.

Alle wetenschappelijke vlakken die verband houden met de bestudering van het oncontroleerbare verleden , zijn doordrenkt van de evolutietheorie.


Er worden soms mensen geboren met een zesde vinger. Dat is toch evolutie?

Voordat we deze vraag beantwoorden moeten we eerst duidelijkheid hebben over de oorzaak waarom iemand geboren wordt met een zesde vinger. Zoals we in hoofdstuk 1 gezien hebben, zijn mutaties in alle gevallen verwarringen of aantastingen in het reeds bestaande DNA. Er komt nooit nieuwe informatie bij. Alle mutaties die ooit gesignaleerd zijn, waren een verarming van genetisch materiaal.

Mutaties ontstaan door een fout in de deling van het DNA. In het geval van de zesde vinger is dit ook het geval. Er is geen nieuwe informatie bijgekomen, maar bestaande informatie (vingers) zijn foutief gedeeld. Ergens in het DNA is iets beschadigd waardoor er per ongeluk een extra vinger bij komt. Onze handen zijn, als ze gezond zijn, met ingewikkelde pefectie geconstrueerd om er alles mee te kunnen doen wat wij ermee doen: grijpen, vasthouden, schrijven, tillen - en dat alles een enorme precisie en fijne motoriek. Alles in onze hand is op de millimeter nauwkeurig ontworpen. Wanneer er door een foutieve deling een extra vinger ontstaat, dan is deze vinger onbruikbaar en nutteloos. Vaak zorgt het voor een probleem voor de hele hand.

Hoe dan ook, er is, ook in het geval van de zesde vinger, niet iets aan nieuwe informatie toegevoegd aan het DNA, er is alleen met de bestaande genen verward. Het zou pas evolutie zijn als de mens een totaal nieuw lichaamsdeel zou krijgen. Of als een cactus plotseling een vinger zou hebben!

Michael Behe haalt in Darwins Black Box aan dat evolutionisten jarenlang een (soortgelijke) mutatie bij fruitvliegen hebben gepropagandeerd als evolutie. De fruitvlieg kreeg namelijk opeens pootjes uit zijn hoofd groeien waar normaal de voelsprieten zouden zitten. Behe helpt deze mythe uit de wereld – er is geen sprake van evolutie. Bestaande geneninformatie is volkomen foutief gedeeld waardoor de poten op de verkeerde plek komen – het arme dier is gedeformeerd en kan niets met zijn poten. Niks nieuwe informatie, niks evolutie, dit is enkel aantasting van het DNA.

Dat er dus iets bijkomt in het fenotype van een organisme, betekent zeker niet dat het om een toevoeging van informatie gaat. Ook in dit geval gaat het om verarming en corruptie van het DNA.

Er is toch leven ontdekt op Mars? Dat bewijst toch dat er leven ontstaan kan uit niets?

Vraag iemand wat het meest opvallende nieuws in 1996 was, en velen zullen antwoorden: de vondst van leven op Mars! Echter, is er echt leven op Mars gevonden, of is dat wat de media ervan gemaakt heeft? Het is goed om de claims die destijds gemaakt zijn goed te onderzoeken.

Dat er leven op Mars zou zijn is een wetenschappelijke gedachte die al vele jaren terug gaat. Al in 1908 beweerde Percival Lowell leven op Mars te hebben ontdekt, omdat hij dacht honderden kanalen te hebben ontdekt. Toen het Viking ruimteschip in 1976 op Mars lande werd er echter geen spoor van leven ontdekt, ondanks de uitgebreide onderzoekstechnieken. De 1996 Mars-claim is niet gebaseerd op onderzoek op Mars zelf, maar op de vondst van een rots op Antartica die van Mars zou komen. Deze rots bevat op microscopisch niveau globulen die de vorm hebben die lijkt op bepaalde bacterieën. Op basis hiervan stellen wetenschappers dat er mogelijk ooit primitief leven geweest zou kunnen zijn op Mars. En de evolutionistische wetenschap heeft een groot belang bij dat idee, omdat het het bewijs zou zijn dat leven kan ontstaan uit het niets, net zoals dat volgens hen op aarde is gegaan.

De eerste aanname die we moeten doen om te geloven in deze claim, is dat de rots werkelijk van Mars komt. Want zo simpel is dat niet vast te stellen. De gassen die in de rots opgesloten zitten komen overeen met de atmosfeer van Mars zoals die tegenwoordig is (namelijk argon en carbondioxide). Echter, de minerale structuur van de rots komt niet overeen met de 11 andere meteorieten waarvan men gelooft dat ze van Mars komen. Significant detail is dat deze rots volgens de ‘datering' miljarden jaren ouder is dan de andere 11 meteorieten, terwijl het dezelfde hoeveelheid zuurstof-isotopen heeft. Het bewijs dat al deze rotsen werkelijk van dezelfde planeet komen is niet overtuigend.

Ten tweede moeten we ons verdiepen in de vorm van de structuren in de rots. Ze lijken aan de buitenkant wat op sommige bacteriën, maar we kunnen dit natuurlijk niet puur beoordelen op de buitenkant. De hoofdonderzoeker van een team dat de rots onderzocht gaf al aan dat de structuren ook kunnen duiden op opgedroogde modder. Natuurlijk willen evolutionistische wetenschappers vreselijk graag horen dat de vormen op de rots bacterieën zijn. Toch zijn er een aantal grote problemen ten aanzien van deze claim:

•  De vormen zijn te klein om werkelijk bacterieën te zijn. Ze zijn vele malen kleiner dan alle bekende zelfstandig levende bacterieën. De vormpjes hebben simpelweg niet genoeg ruimte om alle informatie in te herbergen die nodig is voor één zelf-voortplantende cel. Dit is de reden waarom William Schopf van de Universiteit van Californië, een belangrijke autoriteit op het gebied van microfossielen, zei: “Ik denk dat het zeer onwaarschijnlijk is dat ze restanten hebben van biologische activiteit”.

•  Weinig mensen weten dat een ander team dat dezelfde rots onderzocht heeft tot de conclusie kwam dat ieder spoor van biologische activiteit ontbrak. De leider, Jim Papike (directeur van het Institute of Meteoritics van de Universiteit van New Mexico), zei: “Toen we keken naar de hoeveelheid [van twee soorten sulfur], was er geen bewijs dat het in een hoeveelheid was voor levensvormen.” Papike zei in feite dat de hoeveelheid in de tegengestelde richting wees.

•  De kleine mineraalglobulen die gevonden zijn op de rots worden ook wel carbonaten genoemd. Die worden als argument aangehaald dat het om leven zou gaan, maar dit is pure zien-wat-je-hoopt-te-zien- wetenschap. Kalksteen en marmer, bijvoorbeeld, bestaan voornamelijk uit carbonaten en hebben niets te maken met leven. Het onderzoek naar de rots wees ook uit dat de globulen ontstaan konden zijn door processen die losstaan van leven. Er is zelfs bewijs dat de globulen gevormd zijn onder temperaturen die véél te hoog zijn voor leven.

•  De moleculen genaamd PAH's die op de rots gevonden zijn (Polycyclic Aromatic Hydrocarbons) worden in verband gebracht met leven. Echter, deze moleculen worden niet altijd geproduceerd door levende wezens. Ze worden normaliter gevonden in de uitstoot van dieselgassen. Bovendien is het, zoals Robert Clayton (geochemicus aan de Universiteit van Chicago) zei: “PAH's komen zeer vaak voor in astoroïden en wijzen niet op leven”. Bovendien toonde Clayton aan als PAH's in fossielen voorkomen, hun hoeveelheid duizend keer hoger ligt dan in deze rots. De moleculen bewijzen dus niet dat er sprake is van leven, maar ontkrachten het juist.

•  Zelfs als de rots wél van Mars komt (of in ieder geval van buiten onze planeet), dan is het nog de vraag of de structuren op de rots ook van Mars komen. De chemicaliën op de rots zouden namelijk ook op de rots gekomen kunnen zijn na de eventuele inslag (en dus een aardse oorsprong kunnen hebben). Richard Zare, hoofd van het het scheikundige team dat de rots onderzocht, probeerde dit te onkrachten door de vermelden dat er meer PAH's in de kern van de rots aanwezig waren dan aan de oppervlakte, terwijl het juist andersom zou moeten zijn als de structuren later waren toegevoegd. Dit argument is echter ook niet sluitend, want water zou die in de rots getrokken kunnen zijn en de PAH's achtergelaten hebben. Aan de oppervlakte worden die PAH's aangetast en vernietigd door uv-licht.

•  Op de rots zijn bepaalde ijzersamenstellingen gevonden op de rots. Die kunnen ontstaan zijn door levende wezens en door processen die niets met leven te maken hebben. Ook in dit geval is het dus niet bewezen dat om leven gaat.

•  Zelfs als het bewezen zou zijn dat er leven op Mars geweest was, is dat nog geen bewijs dat dat leven daar is ontstaan. Net zoals een Mars-meteoriet op aarde terecht kan komen, kan ook een aarde-meteoriteit op Mars komen, inclusief bacterieel leven. Bewijs ontbreekt dan nog steeds dat het leven niet toch van aarde komt.

Kortom, er is op aarde een rots gevonden waarvan het niet bewezen is dat hij van Mars komt, met structuren erop waarvan het niet bewezen is dat ze er oorspronkelijk al op zaten. Deze structuren lijken van de buitenkant op bacteriën, maar zijn veel te klein om een levende cel te herbergen. Belangrijke wetenschappers hebben al aangegeven te twijfelen dat het gaat om restanten van biologische activiteit. Sommige onderzoekers geloven zelfs dat het bewijs tegen enige vorm van leven spreekt. Er is dus geen reden om te spreken van ‘leven op Mars', zoals bepaalde evolutionisten (en daardoor ook de media) het de wereld in brachten.


Je hebt Sint-Bernhards en je hebt tekkels. Dat is toch evolutie?

In hoofdstuk 2 hebben we dit grote misverstand behandeld. Het verschil tussen Sint-Bernhard en tekkel is terug te voeren op genetische degeneratie en verarming, het absolute tegenovergestelde van evolutie. Sterker nog, alle variatie op aarde is een vorm van genetisch verval, en evolutie is nooit aangetoond. De aangepaste soort draagt altijd een vervorming of verwarring van het DNA van zijn voorouder. Juist daarom zijn er ook zulke grote grenzen aan de variabiliteit van organismen. Aangezien alleen bestaand DNA-materiaal kan worden verward, aangetast of gerecombineerd is er enkel een neergaande lijn mogelijk.

Sint-Bernhards en tekkels zijn samen het grote voorbeeld van micro-evolutie door genetisch verval. Het toont ons dat soorten zich aanpassen, maar binnen grondsoorten, en dat een hondachtige altijd onmiskenbaar een hondachtige blijft. Dit is ook zo bij alle andere diersoorten: of je nou in aardlagen kijkt of naar de hedendaagse natuur: alle diersoorten behoren tot een strikte grondsoort; variatie vind enkel op kleine schaal plaats, binnen de grenzen.

Nederlanders worden gemiddeld steeds langer. Evolutie gaat door!
Wanneer jou onderwezen is dat je voortkomt uit een apensoort, dan is het natuurlijk schitterend als je hoort dat de Nederlanders van alle mensen op aarde het grootste zijn, en alleen maar groter worden. Het wordt maar al te vaak gebracht alsof de mens ‘in zijn evolutie' alsmaar beter en beter wordt, en dat er langzaamaan een soort supermens ontstaat.

Het tegendeel is echter waar. De mens, waar op aarde je ook kijkt, zit vol met erfelijke kwalen en ziektes. Duizenden jaren mutaties, waarvan 99% direct schadelijk is, hebben hun tol geëist. Omdat er generatie na generatie erfelijk verval opgetreden is en mutaties het dna op veel punten ontregeld hebben, zijn er talloze recessieve ziekten onder de mensheid gekomen. Die komen aan de oppervlakte als twee mensen die het gen ervoor dragen met elkaar nageslacht krijgen. De belangrijkste erfelijke kwalen die mensen tegenwoordig meekregen zijn te wijten aan mutaties! Maar ook de veel voorkomende gewrichtsproblemen en zwakte van de heupen en wervels zijn te danken aan degeneratie. Van evolutie is dus in praktijk geen sprake, maar juist van het tegenovergestelde. Hoe kan het dan dat Nederlanders volgens sommigen steeds groter worden?

De indruk wordt vaak gewekt alsof Nederlanders (en andere West-Europeanen) door mutaties en aanpassingen in hun DNA steeds beter zijn geworden in vergelijking met de rest van de wereldbevolking. Echter, dat is zéker niet het geval. Het gaat hiet om recombinatie van bestaand genetisch materiaal. Eigenlijk een soort stamvader-effect. Het tegenovergestelde hiervan zien we bij bepaalde volken zoals de Pigmeeën. Dit volk is ontstaan doordat kleine mensen (die de genen droegen voor een kleinere lengte) met elkaar geïsoleerd zijn geraakt van de rest. Sommige geleerden denken dat de Pigmeeën zijn ‘onstaan' doordat kleinere mensen vroeger uit hun stam verstoten werden en in het donkere woud moesten leven, waar ze elkaar troffen en samen verder leefden. Wat er dan gebeurt is simpel: de groep heeft enkel de genetische informatie aan boord voor een kleine lengte en andere genen worden niet toegevoegd. Door deze accute isolatie treedt stamvadereffect op waardoor alle nakomelingen ook klein zullen zijn. Het is duidelijk dat de populatie voortleeft met een selectie uit bestaande genen. Met ons Nederlanders is precies hetzelfde aan de hand. In vergelijking met veel volken zijn wij genetisch al wat groter, door recombinatie die eeuwen geleden al gebeurd is. Wanneer de populatie met elkaar blijft mengen, zullen de kenmerken voor de lengte alleen maar sterker zichtbaar worden.

Echter, wat vaak onderschat of genegeerd wordt is het feit dat voeding, hygiëne en onze uitstekende medische zorg een veel grotere invloed hebben. In West-Europa eten we gevariëerd, lopen we minder ziekten op in onze kindertijd door alle inentingen en staan er doctoren klaar als er wel iets aan de hand is. Logischerwijs groeien mensen in zulke omstandigheden uit tot veel sterkere en gezondere mensen. Dat heeft echter niets met ons DNA te maken. Dat de mens in de Middeleeuwen vaak niet ouder werd dan 30 of 40 had ook niets met evolutie te maken. Dat hield onmiddellijk verband met voedsel, hygiëne en medische zorg.

Dit soort zaken worden vaak verteld door ambassadeurs van evolutie, zonder dat zij het hele verhaal vertellen. Zo wordt de indruk gewekt dat we het over evolutie hebben. Precies hetzelfde gebeurt met betrekking tot insecten en bacteriën die 'resistent worden' voor pesticiden en antiobiotica, terwijl in werkelijkheid ook dit niets met darwinistische evolutie te maken heeft (zie hiervoor paragraaf 1.5).

Rudimentaire organen laten toch zien dat er evolutie heeft plaatsgevonden?

Deze vraag is in feite al beantwoord in paragraaf 1.5, onder het kopje E – Rudimentaire organen. We zullen in het kort nog even naar deze vraag kijken.

Rudimentaire organen zijn altijd aangehaald als bewijs voor evolutie (de geleidelijke ontwikkeling van simpel tot complex), maar zijn het bewijs van het tegenovergestelde (geleidelijke verarming van het DNA). Mutaties, met hun vernietigende effect, hebben bepaalde organismen in zoverre aangetast dat bepaalde lichaamsdelen zijn uitgevallen of nagenoeg verdwenen.

De lynx, een katachtige, heeft geen staart meer, terwijl zijn verre voorouders die wel hadden. Hazelwormen hebben geen poten meer, maar slechts nog onderhuidse ‘resten' van poten. Slangen hebben ook onderhuidse resten van poten. Bepaalde kevers hebben nog wel vleugels, maar kunnen niet meer vliegen. Ook bepaalde aalscholversoorten zijn de mogelijkheid te vliegen verloren. Dit zijn allemaal voorbeelden van organismen waarbij de bestaande genetische informatie is aangetast. In plaats van evolutie (waarbij nuttige nieuwe informatie aan de genen wordt toegevoegd of waarbij nieuwe functies ontstaan) is er sprake van degeneratie (waarbij bestaande goed werkende systemen door mutaties en stamvadereffect aangetast worden). De grondsoort (of oersoort) was genetisch veel rijker; de dochtergroepen zijn verarmd. Al deze voorbeelden laten zien dat de oorspronkelijke soort ooit genetisch perfect was.

De eendagsvlieg is een van de meest gedegeneerde soorten op aarde. Ze zijn op het randje van de dood nog nét in staat zich voort te planten. Vrouwtjes leggen de eitjes en sterven vervolgens. Eendagsvliegen hebben door aantasting van het DNA zelfs hun mond verloren en eten tijdens hun dag niet. Het is bekend dat de lengte van het leven van organismen door het dna wordt beperkt (dit proces vindt plaats in de uiteinden van onze chromosomen, de telomeren ). Wanneer mutaties de boel ontregelen in dit deel van het DNA kan het ervoor zorgen dat de levensduur van het organisme ernstig verkort wordt. Erfelijk verval, dus!

Maar nu terug naar de rudimentaire organen. Praktisch alle voorbeelden die in de schoolboeken getoond worden zijn voorbeelden van erfelijk verval, óf het zijn reeds achterhaalde voorbeelden. Van het zogenaamde staartbeen van de mens (volgens evolutionisten was dat een overblijfsel van de apenstaart) is aangetoond dat het een belangrijke functie heeft in de bescherming van de endeldarm. Zonder het staartbeen zou de mens het in z'n broek doen. Ook zou de mens een soort ‘embryonale staart' hebben – voor een uitgebreid onderzoek hiernaar verwijs ik naar Heeft de mens een gedegenereerde staart? Door P.M. Scheele).

De blindedarm van de mens is eveneens altijd aangehaald als evolutionair overblijfsel. Echter, tegenwoordig geeft men schoorvoetend toe dat de blindedarm wél functie heeft, namelijk in het immuunsysteem. De mucosa en submucosa van de blindedarm bestaan uit vele lymfachtige knoestjes, en de blindedarm kent een functie als een orgaan van het lymfatische systeem. De reden dat de mens zonder een blindedarm kan leven legt ook geen gewicht in de schaal. De mens kan ook zonder een nier, ook zonder de milt, en eveneens zonder de galblaas, die toch echt belangrijke functies hebben. Ons lichaam is namelijk zo ontworpen dat organen functies kunnen overnemen. Zelfs wanneer er hersenen verwijderd worden herstelt het lichaam zich nog grotendeels! (Voor meer informatie hierover verwijs ik naar Your appendix... it's there for a reason door Ken Ham en Carl Wieland).

In 1925 stelde een evolutionist nog (in 1925 Tennessee Scopes Trial ) dat er 180 functieloze structuren in ons lichaam aanwezig zijn. Vandaag de dag is die lijst gereduceerd tot 0 – dat men die structuren destijds functieloos noemde is omdat de kennis van het lichaam nog niet zo ver was.
De ‘pootjes' van walvissen zijn eveneens achterhaald, want die bleken een belangrijke functie te hebben in de bescherming van voortplantingsorganen. Dat deze lichaamsdelen die door evolutionisten werden aangezien voor rudimentaire poten dat helemaal niet zijn, blijkt uit het feit dat ze voor mannetjes en vrouwtjes zelfs verschillend zijn. Ze behoren tot het lichaam en hebben een functie, en het zijn geen functieloze overblijfselen !

Dat er verschillende mensenrassen zijn is toch evolutie?

De generaties na Darwin dachten dat de mens zich, vanuit de aap, langzaam ontwikkeld had. Het politiek incorrecte 19 e eeuwse verleden van het evolutionisme (wat wijselijk niet meer wordt aangehaald tegenwoordig) kende zelfs prominente evolutionisten die ervan overtuigd waren dat de donkere Afrikanen evolutionair ‘lager' waren dan de blanken en nog een soort primitieve half-apen waren! De evolutionist Henry Fairfield Osborn beweerde in het begin van de 20 e eeuw dat de mensheid ingedeeld moest worden in gescheiden soorten. Hij schreef; “De standaard intelligentie van de gemiddelde volwassen neger is gelijk aan dat van een elfjarig kind van de Homo Sapiens soort.” (Osborn, Henry, "The Evolution of Human Races," Natural History, Jan./Feb. 1926; rpt. Apr. 1980, p. 129.) En slechts weinigen weten dat dr. Downs (waarnaar het syndroom van Down vernoemd is) het syndroom zelf “Mongolide gekheid” noemde, omdat hij dacht dat kinderen die in deze toestand geboren werden, teruggeslagen waren naar het ‘Mongoolse stadium” in de menselijke evolutie. Dit soort denkwijzen, die gelukkig niet meer worden onderschreven door moderne evolutionisten, waren in de jaren '30 en '40 nog zeer algemeen. Het wordt tegenwoordig zeer onderschat hoe groot de invloed hiervan was op de apartheid en rassendiscriminatie.

De rassen toonden volgens eerste darwinisten aan dat de volken al honderdduizenden jaren aparte evolutie hadden doorstaan. Tegenwoordig weten we beter. Alle mensen wereldwijd kunnen vruchtbaar nageslacht voortbrengen, wat al laat zien dat de mens minimaal van elkaar verschilt. Het is aangetoond dat het DNA van twee willekeurige mensen op aarde ‘typisch' verschilt met 0,2%. Die verschillen zijn voor het grootste deel niet ras-gerelateerd. Van deze 0,2%, kan maar 6%, in totaal dus 0,012% van het DNA, gekoppeld worden aan verschillen tussen zogenoemde rassen, zoals huidskleur. Het verschil tussen een Aziaat en een Europeaan is dus even groot als het verschil tussen iemand met een grote neus en iemand met een kleine neus - bijna verwaarloosbaar dus. Het verschil is alleen dat in het geval van een ras, bepaalde kenmerken zich hebben verankerd.

Voor de verankering van kenmerken in het DNA zijn geen duizenden jaren nodig. Het kan zelfs binnen enkele generaties, door stamvadereffect. Als twee mensen met een bepaald kenmerk (zoals bijvoorbeeld een wipneus) samen op een eiland worden gezet (isolatie) en samen nageslacht voortbrengen waar ook nog eens inteelt bij voortkomt, dan zorgt dit voor een zeer sterk stamvadereffect – de kenmerken van de stamvader zijn dan verankerd in het nageslacht en kunnen niet meer aanpassen omdat er geen genetische informatie van buitenaf meer bijkomt. De negroïde volken allemaal een bepaalde soort neus hebben, is omdat de oorspronkelijke stamvader die kenmerken had. Hoe sterker de isolatie, hoe sterker de recombinatie. Denk maar terug aan de Pigmeeën (twee vragen terug)!

Wat betreft huidskleur zijn er ook veel misverstanden. Alle mensen op aarde hebben hetzelfde pigment, melanine. Melanine is een donkerbruin pigment dat in verschillende hoeveelheden in speciale cellen in ons huid aangemaakt wordt. Als je geen melanine hebt door een genetische afwijking (zoals mensen die albino genoemd worden) dan heb je een roze of zeer witte huid. Als je in kleine hoeveelheid melanine aanmaakt, ben je blank. Als je véél melanine aanmaakt, dan ben je donkerzwart. En daartussen zitten nog allerlei variaties, die allemaal te maken hebben met de hoeveelheid melanine die aangemaakt wordt. Mensen hebben dus allemaal een andere geprogrammeerde hoeveelheid in hun DNA vastgelegd. Dat verschil is genetisch gezien net zo klein als een willekeurig ander kenmerk van het lichaam dat kan verschillen. We weten tegenwoordig dat wanneer twee ‘halfbloed' mensen nageslacht voortbrengen, dat hun kroost alle soorten pigmentgradaties kan hebben, van zeer donker tot volkomen blank. Als dan echter de donkere kinderen zich isoleren en weer samen verder vermenigvuldigen, en evenzo de blanken, dan wordt die huidskleur verankerd. De oorspronkelijke mens had waarschijnlijk een grote genetische rijkdom in de genenpoel, die is ‘opgedeeld' (gerecombineerd) door de isolatie van mensen. Mogelijkerwijs was de mens oorspronkelijk donkergekleurd, en hebben bepaalde mensen de pigmentbescherming van het lichaam verloren.

Het ontstaan van rassen heeft absoluut geen duizenden jaren nodig – het kan zéér snel gaan. De reden dat wij het tegenwoordig niet meer meemaken komt puur omdat wij tegenwoordig geen echte isolatie met inteelt meer kennen. Toch is het zo dat als er inteelt en isolatie plaatsvind, al het nageslacht de kenmerken van de ouders krijgt. Dan is een ‘ras' ontstaan!

Dit mechanisme is in feite een verarming van het DNA. Uit de oorspronkelijk genenpoel, die zeer gevariëerd was, zijn kleine populaties zich gaan isoleren, waardoor de genenpoel veel kleiner werd. Hun nageslacht krijgt geen ‘input' meer vanuit de oorspronkelijke populatie. Dat Afrikaanse mensen zo donker zijn en die vorm neus hebben, is omdat zij de genen voor andere kenmerken niet meer hebben, terwijl de oorspronkelijke populatie die wel had. Dat Aziaten een amandelvormig oog hebben, komt omdat zij iets meer vet onder de oogleden hebben – hun voorouders hadden dat kenmerk en door isolatie van de rest is het verankerd in het nageslacht.

Je kunt het vergelijken met twee emmers verf. Gieten we één blauwe en één rode samen, dan wordt de nieuwe emmer paars . Gieten we nu de helft hiervan samen met een halve emmer groen , krijgen we een weer andere kleur. En hoelang we ook doorgaan met de verf met andere kleuren of dezelfde kleuren te mengen, zolang er geen isolatie plaatsvindt zal de kleur blijven veranderen (de ‘genenpoel' is nog hele gevariëerd). Als we echter twee emmers met dezelfde kleur , bijvoorbeeld rood , isoleren, kunnen we enkel mengen met rood en zullen de volgende emmers ook rood worden (de genenpoel is verarmd, er zit geen andere kleurinformatie meer in).

Het grote probleem voor veel mensen is daarom ook niet dat rassen zijn ontstaan, maar meer dat de rassen ‘zich zo perfect hebben aangepast aan het klimaat'. Het wordt vaak zo gebracht alsof de mens zich langzaamaan aan het klimaat heeft aangepast. Echter, het proces werkt andersom. Mensen die zeer weinig pigment hebben hebben namelijk als zij blootgesteld worden aan langdurig heftig zonlicht onvoldoende bescherming tegen huidaandoeningen. Zeer donkere mensen daarentegen hebben veel zonlicht nodig omdat zij anders te weinig vitamine D binnenkrijgen. Dit zorgt er logischerwijs voor dat over een lange tijsperiode de blanke mensen uitstierven in de zonnige gebieden aan huidaandoeningen, en dat de donkere mensen in niet-zonnige gebieden uitstierven. Natuurlijke selectie zorgt voor de balans in de karakteristieken die al aanwezig waren, en creëert geen nieuwe kenmerken, zoals in veel schoolboeken veronderstelt wordt!

Sommige geleerden denken dat de skeletten die gevonden werden en gedoopt werden tot ‘Neanderthalers' (waarvan aangetoond is dat het geen aapmensen waren) simpelweg donkere mensen waren die in het Europese klimaat stierven aan rachitis (Engelse ziekte) door vitamine-d gebrek. Dat zorgt namelijk voor zulke vervorming van het skelet.

Dat de mens zich niet heeft aangepast aan het klimaat, maar dat enkel de mensen die in bepaalde klimaten niet konden leven uitstierven, is te zien aan de vele uitzonderingen. De Inuit (Eskimo) volken hebben een middelbruine huid, terwijl de plaats waar ze leven weinig zon bevat. Deze middelbruine mensen hebben een genetische samenstelling waarin geen lichtere kleur meer mogelijk is. De genenpoel is versmald en de kenmerken zijn verankerd. Aangezien natuurlijke selectie nooit voor nieuwe informatie zorgt, maar enkel werkt met de bestaande informatie, is de Inuit zo gebleven.

Concluderend kunnen we dus vaststellen dat hetgeen wij ‘rassen' noemen in feite niet echt rassen genoemd kunnen worden. De verschillende populaties mensen verschillen miniem van elkaar en zijn ontstaan door stamvadereffect, waarin bestaande genetische informatie werd verankerd in geïsoleerde groepen. Er is geen nieuwe informatie bijgekomen. Oorspronkelijk hebben alle soorten mensen zich over de aarde verspreid, maar in alle gebieden zijn de mensen uitgestorven die minder goed tegen het lokale klimaat konden. In de afgelopen duizenden jaren is er daarom een verdeling gekomen waarin in warmere klimaten donkere mensen leven, en in koudere klimaten lichtere mensen.

In alle gevallen gaat het dus niet om nieuwe informatie die is ontstaan, maar om genetische degeneratie en recombinatie, waarbij zwakkere soorten in klimaten uitstierven.





© VerzwegenWetenschap.nl, 2007
Darwin en het geneticadrama De miljoenen overgangsmodellen ontbreken Evolutie en de natuurwetten Aardlagen, sedimenten en fossielen Evolutionistische dateringsmethodes Dogmatisme en vooronderstelling Nawoord Over VerzwegenWetenschap Inhoud